Médecins de la Grande Guerre
Accueil - Intro - Conférences - Articles
Photos - M'écrire - Livre d'Or - Liens - Mises à jour - Statistiques
Qui sauvera le cimetière des réfugiés Belges de Neuville-sous-Montreuil ? Mon bénévolat - qui a cessé en 2011 -, en tant que
Guide à la chartreuse Notre-Dame des Prés de Neuville-sous-Montreuil fut une
période extraordinaire (découverte de l’Ordre
de Chartreux) mais aussi d’amertume. En effet, il m’était impossible de
répondre aux questions de nos amis belges au sujet des défunts civils belges
hospitalisés entre 1915 et 1919 à la Chartreuse de Neuville-sous-Montreuil
transformée en hôpital civil belge. Qui étaient ces Belges ? D’où
venaient-ils… A ces interrogations, je n’avais pas de réponses ! Un
article paru dans la voix du Nord le 31/10/13, écrit par Fabrice Leviel,
journaliste à Etaples et intitulé « Neuville-sous-Montreuil, le village
aux morts oubliés » fut le déclencheur d’un défi que je me donnai alors :
redonner à ces malheureux une sépulture plus digne, les sortir de l’anonymat en
remettant une stèle (celle-ci existait mais a disparu depuis longtemps) et
munir le cimetière d’une plaque commémorative reprenant les noms de ces civils
Belges qui en 1914 et 1915 quittèrent leur pays pour chercher un asile en
France et qui y trouvèrent malheureusement la mort. Il faut espérer que les
années du centenaire de la Grande Guerre soit l’occasion de sauver définitivement
ce cimetière, témoin de la souffrance de la population civile. En effet, si les militaires décédés en temps
de guerre eurent droit aux honneurs d’un
cimetière militaire pour conserver le
souvenir de leurs sacrifices, il n’en est pas de même pour les civils qui du
fait de la guerre perdirent la vie. On sait que d’octobre 1914 au printemps
1915, des milliers de Belges prirent la route de l’exil vers le Pas-de-Calais.
Une majorité d’entre eux provenaient des zones de Flandre occidentale traversée
par les tranchées de l’Yser et les zones arrières des armées alliées ou
ennemies. La région d’Ypres fut notamment vidée de ses habitants sur ordre de
l’autorité militaire anglaise au printemps 1915. Fuyant leurs habitations
détruites par le front, ces civils n’emportèrent avec eux que ce qu’ils
pouvaient mettre sur une carriole. Démunis de tout, ils trouvèrent une aide
précieuse des municipalités françaises mais celle-ci ne fut pas suffisante pour
enrayer les maladies qui touchèrent une population démoralisée et dénutrie.
Dans le cimetière de Neuville nous avons relevé un nombre effarant de décès. -1915 :
91 -1916 :
108 -1917 :
138 -1918 :
210 -1919 : 52 Soit 599 civils belges décédés sur
quatre ans. Existe-t-il d’autres cimetières de civils belges dans le Boulonnais
et le Pas-de-Calais ? A notre connaissance, ce cimetière est unique et
donc ce témoin de l’histoire est d’autant plus précieux. Le cimetière des Belges jouxte celui des
soldats indiens du Commonwealth,
cimetière qui lui est parfaitement entretenu par le Commonwealth War
Graves. Les photos prises récemment vous
montrent l’état du cimetière des Belges
réduite à l’état de pâture ! On voit encore le soubassement de la
stèle. Qui sauvera ce cimetière témoin
d’un temps que l’on ne voudrait plus revoir ? Le lecteur intéressé trouvera ci-dessous
les noms des Belges qui reposent dans le cimetière et qui décédèrent en 1915 et
1916. Toutes Les fiches d’état-civil des années 1917, 1918 et 1919 ont été retrouvées et nous vous en
montrons ici quelques-unes. Nous continuons actuellement notre travail
d’archivage mais dès à présent vous pouvez vous mettre en contact avec
nous si vous pensez avoir un membre de
votre famille dans les décédés de ce cimetière. Vous pouvez aussi prendre contact avec nous ou avec le Dr
Loodts si vous pensez pouvoir nous aider à sauver ce lieu de mémoire ! Annick Lefranc L'histoire du cimetière en parole (Avec la collaboration
de Gérard Lefranc et de Claudie Demolliens) Adresse : lefranc_gerard@bbox.fr
Ce 28 décembre 2017, j'ai reçu un beau complément à l’article de la part de Danny Delcambre. Bonjour Francis, Je voudrais apporter quelques informations afin de mettre à jour l'article "Qui sauvera le cimetière des réfugiés Belges de Neuville-sous-Montreuil ?". Depuis la parution de l'article, une plaque commémorative a été installée à proximité immédiate du cimetière belge "fantôme". Je dis "à proximité immédiate" car le propriétaire du terrain refuse toujours obstinément d'accepter le moindre élément commémoratif sur son terrain. J'ai consacré une page de mon site à l'inauguration de cette plaque qui a eu lieu en septembre 2016 : Au cours des deux dernières années et en partant d'un premier travail réalisé par Aurel SERCU et Joeri STEKELORUM, j'ai systématiquement vérifié et complété toutes les informations relatives aux civils belges morts à la Chartreuse Notre-Dame des Prés de Neuville-sous-Montreuil. Le résultat de ces recherches est présenté sous deux formes : - Une page web: Commune de Neuville-sous-Montreuil (Pas-de-Calais) La liste des noms: 594 personnes) - Un livre-souvenir qui peut-être téléchargé HONDERDEN
WESTHOEK-VLUCHTELINGEN Aurel Sercu De aandacht voor wat de burgerbevolking
te lijden had tijdens de Eerste Wereldoorlog is bij de 100-jarige herdenking
steeds meer toegenomen. Terecht. Ook omdat de huidige generaties zo verwend
zijn door luxe en comfort dat ze zich amper kunnen inbeelden wat de voorouders
– vooral die op de vlucht – meegemaakt hebben. In dit artikel hebben we het over
ongeveer 600 vluchtelingen – bijna allen uit de Westhoek – die ergens in Noord-Frankrijk, op een 100 km van Ieper,
'onder de zoden liggen'. Deze laatste woorden klinken niet echt respectvol,
maar het is dan ook in de letterlijke betekenis: de zoden van een weide. Ze
liggen er al 100 jaar, vergeten. Al komt daar nu gelukkig wel verandering in. Noodkreet Eind augustus 2014 werden we attent
gemaakt op een noodkreet op het internet. Het artikel was een oproep van ene
Annick Lefranc, uit Boulogne,
i.v.m. een 'weide' in Neuville-sous-Montreuil,
vlak bij Montreuil-sur-Mer, 30 km ten zuiden
van Boulogne. 'Qui sauvera le cimetière des réfugiés belges de
Neuville-sous-Montreuil ?' In dit kleine dorpje (een goeie 700 inwoners) liggen
in een weide – zo luidde het – zowat 600 vluchtelingen uit de streek van Ieper, Poperinge en Veurne. Of beter: ze zijn er, maar er is totaal niets dat
op hun aanwezigheid wijst. Alle bovengrondse tekenen van de graven zijn na de jaren
1950 verdwenen, om plaats te maken voor weidegras en koeien. En sindsdien is
die begraafplaats verzonken in de vergetelheid. 'Qui sauvera ce cimetière, témoin d’un temps que l’on ne
voudrait plus revoir ?' En dan
volgt in het artikel een lijst met 600 namen, met de leeftijd en de stad of het
dorp vanwaar de begraven vluchtelingen afkomstig waren. Weliswaar met veel
transcriptiefouten, want de namen waren door het echtpaar Lefranc
genoteerd van de authentieke overlijdensakten. Het onderzoek van Gérard
en Annick Lefranc was ongeveer een jaar voordien
begonnen. Tot 2011 was ze gids geweest in de nabijgelegen Chartreuse, een
voormalig kartuizerklooster. Daar kreeg ze van Vlaamse bezoekers weleens vragen
te horen i.v.m. een (over)grootvader of -moeder of familieleden die er tijdens
de Grote Oorlog als vluchteling verbleven, en er overleden. Vragen die ze amper
kon beantwoorden. Later ontdekte ze in de de
archieven van Neuville dat in een weide openkele honderden meter van de Chartreuse 600 overleden vluchtelingen,
uit de periode april 1915 tot april 1919, inderdaad begraven liggen. Zoeken in de lijst naar 'Ypres' en 'Poperinghe' leverde
meteen tientallen namen op. Na wat heen-en-weer-gemail
met de initiatiefnemers zijn we ons op 20 september 2014 ter plaatse gaan vergewissen
van de toestand, in Neuville-sous-Montreuil, een
goeie 100 km zuidwestwaarts van Ieper.
We hadden er afgesproken met Annick en Gérard Lefranc, en werden er ook verwelkomd door burgemeester
Daniel Bourdelle. Gérard Lefranc (links) toont Georges Smagghe, hoofdredacteur van ons heemkundig tijdschrift De Boezingenaar, waar de begraafplaats precies was. En nog is, zij het dan onzichtbaar, afgezien van een kleine verhevenheid in het hellende terrein. (Foto A.S. 20-09-2014) Bijna in ongeloof luisterden we nog eens
naar de noodkreet van Gérard en Annick Lefranc. Er moest inderdaad 'iets' gebeuren. Want als het nù niet gebeurt, bij de 100-jarige herdenking van de Grote
Oorlog, wanneer dan wel ?... We weten overigens al dat een tiental geïnteresseerden
de voorbije twee jaar ter plaatse geweest zijn, geboeid door dat stuk haast
tastbare familiegeschiedenis, van familieleden voor wie de vlucht uiteindelijk
eindigde in een 'weide', in de schaduw van de Chartreuse. Westhoekers Van Annick Lefranc
kregen we digitaal alle overlijdensakten, 600, een schat van informatie, hoe
onvolledig en foutenrijk ook. Vooral de woonplaatsen
van de overledenen intrigeerden ons. Die zijn immers interessanter dan de
geboorteplaats, omdat de woonplaatsen een beter geografisch beeld geven van de
vlucht vanaf april 1915. De 600 overledenen in de Chartreuse
bleken afkomstig van 127 gemeenten. Meteen viel het hoog aantal
Westhoekgemeenten op. Als we als de Westhoek beschouwen: de dorpen en steden
ten westen van de lijn Nieuwpoort – Diksmuide – Ieper – Menen, en ook de gemeenten juist ten oosten van die
lijn, en ook nog de dorpen die net over de Franse grens liggen, dan zijn dat er
99 van de 127. Er kan gesteld worden dat meer dan 550 van de 600 Chartreuse-overledenen Westhoekers
waren. Meer dan 90 %. En zeer waarschijnlijk hadden veel van de overige 10 %
ook bindingen met de Westhoek, of waren ze er al naartoe gevlucht in een
vroegere fase van de oorlog. Een ranglijst van de
30 gemeenten met het hoogst aantal vluchtelingen ziet er als volgt uit : 1. Poperinge 58 De Chartreuse Een chartreuse is een abdij van
de orde van de Kartuizers. De abdij in Neuville werd gesticht
in 1324. Bij de Franse Revolutie werd ze aangeslagen, als nationaal goed, en
raakten de gebouwen in verval. Deze abdij Notre
Dame des Prés werd dan in 1870 overgedragen aan
de orde van de Kartuizers en heropgebouwd tot het complex zoals we het nu
kunnen zien. In 1901 verplichtte de wet op de
scheiding tussen kerk en staat de monniken uit te wijken,naar
Engeland. De gebouwen verloren hun religieuze functie en werden geleidelijk aan
een opvangcentrum voor verschoppelingen. In 1907 was de Chartreuse een
sanatorium geworden. Bij het begin van de oorlog werd het een Frans militair
hospitaal, maar al kort daarop installeerde er zich vanaf 1915 een hôpital civil belge. (Het was zeer waarschijnlijk voor een deel ook
een militair hospitaal voor Belgische soldaten, een centre
de reconvalescence.) Op het einde van een lange dreef, de hoofdingang van het gebouwencomplex van de Chartreuse. Cartusia S. Mariae de Pratis. Notre Dame des Prés (Foto's A.S. 20-09-2014 en Roger Benauwt 24-09-2016) Achter de misschien niet echt uitnodigende toegangspoort indrukwekkende grootse gebouwen, die echter wel aan renovatie toe zijn. (Foto A.S. 20-09-2014) Duizenden vluchtelingen, voor het grootste deel Westhoekers, zijn in deze tot meditatie stemmende klooster-gangen gestapt. Weliswaar met andere dan meditatiegedachten, en vooral : met zorgen, over hun familie, hun streek, hun toekomst ... (Foto A.S. 20-09-2014) Vele honderden vluchtelingen uit de
Westhoek trokken richting Frankrijk toen de Duitse troepen bij de IJzerslag en
de Eerste Slag om Ieper de Westhoek naderden. En nog
meer bij de Tweede Slag om Ieper, toen de Duitsers op
22 april 1915 met chloorgas over een frontlijn van Steenstrate
tot halfweg Langemark – Poelkapelle
een doorbraak wilden forceren. In de dagen voordien hadden de Duitsers hun
zwaar geschut in stelling gebracht, wat voor de nodige paniek zorgde, ook nabij
Poperinge. Bijna al wie in Ieper
nog achtergebleven was, sloeg op de vlucht. En de weinige Ieperlingen
die toch nog bleven schuilen in kelders, werden op 9 mei door de Britten verplicht
geëvacueerd. Hetzelfde gold voor de burgerbevolking in de naburige dorpen die
in de nieuwe frontlijn kwamen te liggen. Het was in die periode dat de
Chartreuse haar deuren opende voor vluchtende Westhoekers. De overname van een deel van het complex
als Belgisch hospitaal gebeurde op 20 april 1915. Zowat 3000 Belgen zouden er
verbleven hebben: hele gezinnen, religieuzen, wezen, soldaten,... Andere
cijfers liggen zelfs beduidend hoger. Er zouden in de Chartreuse ook ongeveer 1200
militairen verzorgd worden, vooral herstellend van een tyfusbesmetting. Het
hospitaal werd officieel gesloten op 11 februari 1919. Te oordelen naar de
overlijdensakten in de archieven van Neuville
verbleven er echter nog burgers tot eind april 1919. Na 20 april 1919 werden er
geen sterfgevallen meer geregistreerd. Het Belgisch hospitaal was a.h.w. een
klein dorp. Gemiddeld verbleven er 700 tot 1000 personen. De Belgische regering
was er vertegenwoordigd in de persoon van Directeur Jonlet, en het bestuur werd
verzekerd door Abbé Theodore Plouvier,
een Vlaams aalmoezenier (°Kemmel, 1870 en
schooldirecteur in Diksmuide 1909-1914). Er waren
dokters en verpleegsters, en werklieden namen logistieke taken op zich. Alles
samen waren er een honderdtal mensen personeel. Er was een eigen bakker,
klompenmaker, schrijnwerker, kruidenier, naaiatelier. De vluchtelingen zelf
staken ook de handen uit de mouwen: de gebouwen onderhouden, het land
bewerken,… En de kloosterzusters gaven er (huishoud) onderwijs aan de vrouwen.
Er was ook een colonie scolaire,
een van de belangrijkste Belgische schoolkolonies in WO I. En er waren
geboortes, plechtige communies. En … ook sterfgevallen. Honderden ... Enkele kinderen, gehospitaliseerd en/of verblijvend in de schoolkolonie. Hoeveel van hen werden daarbij gescheiden van hun ouders, die misschien in de Westhoek gebleven waren, of elders verbleven in Frankrijk ? Westhoek-vrouwen aan het werk in het naaiatelier … Of gezellig (?) aan het werk in de kantwerkafdeling. Geboorten Maar voor we het hebben over die 600
sterfgevallen misschien even kort stilstaan bij de meer heuglijke
gebeurtenissen: de geboorten. Hoewel, 'heuglijk'? We telden bij een later
bezoek (6 juni 2015) in de Neuvilse geboorteakten
zeker 51 geboorten bij vluchtelingen in de Chartreuse. Of dat inderdaad
onverdeeld blijde gebeurtenissen waren, laten we even in het midden. Per
jaar bedraagt het aantal geboorten : 1915 : 6 1916 : 23 1917 : 10 1918 : 5 1919 : 6 1920 : 1 Bij die 51 geboorten ging het in 31
gevallen (60 %) om 'natuurlijke' kinderen. Bij die 31 zien we ook 13 jonge
moeders, van 19 jaar en jonger: zelfs een van 15, een van 16 en drie van 17
jaar. Van die 51 kinderen die in de Chartreuse geboren werden, zijn er ook
zeven in de Chartreuse overleden, vijf jongetjes en twee meisjes. Het jongste
overleed na 15 dagen, het oudste na bijna 1 jaar en 8 maanden. Er werden ook
twee kinderen doodgeboren, van een Nieuwpoortse
ongehuwde jonge vrouw (20 jaar) en van een Izenbergse
vrouw (23 jaar). Maar gelukkig overleefden de meeste
borelingen. Een van hen is 'recent' op 92-jarige leeftijd overleden, in 2012:
Jeanne Dedier (°28 dec. 1919 +22 aug. 2012), dochter
van Abdon Dedier, een bakker
uit Westrozebeke, weduwnaar, en Leontine
Pouillie, een weduwe uit Langemark.
De ouders waren overigens ook in Neuville gehuwd (15
nov. 1917). Een detail: als naam van de Belgische stad waar Jeanne Dedier overleed, werd op de Neuvilse
geboorteakte in 2012 genoteerd 'Stadsbestuur', wat niet meteen
verduidelijkend is. Tijdens de oorlogsjaren waren er in het
dorp Neuville, op veilige afstand achter de frontlijnen,
inderdaad ook huwelijken. Een veertigtal. Maar een vijftal huwelijken waren
tussen Chartreuse-vluchtelingen, die elkaar misschien
al van vóór de vlucht kenden, maar er elkaar mogelijk ook pas tijdens hun
verblijf leerden kennen. Het mag niet gezien worden als ongezonde
nieuwsgierigheid van onze kant, maar eigenlijk hadden we wel graag geweten
hoeveel van de kinderen die in de Chartreuse geboren werden, daar ook … verwekt
waren. Het verwekken van kinderen op de vlucht tijdens de Grote Oorlog – of eender
welke oorlog – heeft ons altijd al geïntrigeerd, want deze omstandigheden
lijken ons niet meteen de optimale. Maar uiteraard moeten we dit hier in de
historische – en sociologische – context plaatsen. Hoe dan ook, dit achterhalen
is onmogelijk. Het is immers niet geweten wanneer de moeders in de Chartreuse
aangekomen waren. Een groot aantal van hen was zeker al zwanger – misschien
hoogzwanger – wanneer ze vanuit de Westhoek op de vlucht sloegen. Dat geldt
alleszins voor de moeders die in de Chartreuse bevielen in 1915, want zij waren
pas vanaf eind april gevlucht. En misschien waren de 12 moeders die in de jaren
1918-1920 in de Chartreuse bevielen, pas even voordien in de Chartreuse beland. De 'pouponnière'. In de Chartreuse ging het leven zijn natuurlijke gang: ook geboortes. Hoeveel van deze borelingen in deze kraamafdeling overleefden het niet ?... Voor zover we weten de enige bewaarde foto van de begraafplaats, genomen ergens tussen beide wereldoorlogen. Zeshonderd Liggen er in de weidebegraafplaats
precies 600 vluchtelingen begraven? Niet echt. Het aantal overlijdensakten in Neuville waarover we beschikken, bedraagt precies 600. Eén
overledene woonde echter in Neuville zelf, wel als réfugié belge. Het
is onduidelijk waar die persoon begraven werd. Alle andere 599 worden
geregistreerd als Belge hospitalisé(e).
Het kan ook niet helemaal uitgesloten worden dat er na de oorlog misschien
enkele stoffelijke overschotten teruggebracht werden naar België. Voor zover we
tot op heden nagegaan hebben, overleden er in de Chartreuse 10 Belgische
soldaten. Al wordt dat niet altijd op de overlijdensakte vermeld. Elders (in
België) werd een groot aantal soldaten na de oorlog gerepatrieerd, d.w.z.
teruggebracht naar de begraafplaats van hun dorp of stad, eventueel naar het
familiegraf, of naar een Belgische Militaire Begraafplaats. Van de 10 soldaten
overleden in de Chartreuse werden er zeker 5 na de oorlog opgegraven en overgebracht
naar een Belgische militaire begraafplaats (3 naar De Panne, 1 naar Adinkerke,
en 1 naar zijn geboortedorp 's Gravenbrakel). De 5
andere militairen werden zeer waarschijnlijk niet gerepatrieerd. Werden er ook burgers gerepatrieerd?
De kans is zeer klein. Dokter Fernand Goubau (°Mesen, 1886, wonende in
Gent) overleed op 21 september 1918, en werd begraven in Neuville,
maar het is niet duidelijk of dit in de 'weide' was dan wel op de gemeentelijke
begraafplaats. Zijn stoffelijk overschot werd later overgebracht naar het
familiegraf in Gistel. Van Alphonse Joye (°Wulvergem, wonende in Ploegsteert, overleden op 26 november 1918) is er
onduidelijkheid of hij misschien na de oorlog in Wulvergem
in het familiegraf herbegraven werd. Van de vele anderen is er niets dat erop
wijst dat ze opgegraven werden en herbegraven in België. We mogen dus aannemen
dat er in de weide iets meer dan 590 personen begraven liggen. Dat weinigen van degenen die er begraven
werden, later gerepatrieerd werden, is ook begrijpelijk. De nabestaanden wisten
na de dood van hun familielid - wat ze pas na de oorlog vernamen of vermoedden
- amper waar ze overleden waren. Ze hadden ook de financiële middelen niet om
ernaartoe te trekken. Dat diende immers op eigen kosten te gebeuren. En een
reis naar Neuville-sous-Montreuil, meer dan 100 km,
of in andere gevallen naar het diepe zuiden van Frankrijk, zat er echt niet in.
Zij hadden in de meeste gevallen ook wel andere zorgen: in de verwoeste
gewesten een nieuw bestaan opbouwen. Heel merkwaardig in de Chartreuse zijn de vele tientallen inkervingen die de vluchtelingen er een eeuw geleden gemaakt hebben in de muren. Hier onder de initialen E C het jaartal 1915, zij het dan met een anachronistisch waterkraantje ervoor dat een eeuw jonger is. (Foto A.S. 20-09-2014) Maar er zijn ook veel namen, al dan niet geduldig en kunstig in de muur gekrast zichtbaar. En tekeningen. Zoals deze in reliëf gekerfde hoofden van Duitse soldaten. (Foto A.S. 20-09-2014) Tyfus en Spaanse
griep De gemiddelde leeftijd van overlijden
van de 600 hebben we niet berekend, maar die moet naar schatting neerkomen op
ongeveer 55 jaar of iets meer. Dat cijfer stemt echter niet overeen met de
werkelijkheid, ook al omdat de leeftijd van de overledenen in het begin
(1915-16) een stuk lager lag (onder de 50 jaar) dan in 1917-1919 (65 jaar en
ouder). De volledige lijst leert de relatief hoge leeftijd: erg veel
'bejaarden', en veel 70-plussers. Bij de 80-plussers tellen we er 130 (21 %),
en bij de 90-plussers 16 (12 %). Pijnlijker is de vaststelling dat er onder de
overledenen veel kinderen zijn. In de leeftijdsgroep 15 jaar en jonger tellen
we er 71 (12 %). Daarvan zijn er zelfs 14 jonger dan 1 jaar. Onder hen twee van
3 maanden, twee van 2 maanden, één van 1 maand, en ook één van 15 dagen. De gemiddelde leeftijd van overlijden
van de 600 hebben we niet berekend, maar die moet naar schatting neerkomen op
ongeveer 55 jaar of iets meer. Dat cijfer stemt echter niet overeen met de
werkelijkheid, ook al omdat de leeftijd van de overledenen in het begin
(1915-16) een stuk lager lag (onder de 50 jaar) dan in 1917-1919 (65 jaar en
ouder). De volledige lijst leert de relatief hoge leeftijd : erg veel
'bejaarden', en veel 70-plussers. Bij de 80-plussers tellen we er 130 (21 %),
en bij de 90-plussers 16 (12 %). Pijnlijker is de vaststelling dat er onder de
overledenen veel kinderen zijn. In de leeftijdsgroep 15 jaar en jonger tellen
we er 71 (12 %). Daarvan zijn er zelfs 14 jonger dan 1 jaar. Onder hen twee van
3 maanden, twee van 2 maanden, één van 1 maand, en ook één van 15 dagen. We kunnen de cijfers ook bekijken per
dag. We tellen 9 dagen van 3 sterfgevallen, en 2 van 4 sterfgevallen (16 jan.
1916 en 8 okt. 1917). Het is begrijpelijk dat het op deze dagen zeer 'druk' was
in de Chartreuse. Want veel sterfgevallen betekent ook veel ernstig zieken om
te verzorgen. En ook dat er waarschijnlijk niet echt veel terechtkwam van
begrafenisformaliteiten. Daarbij kan misschien zelfs de vraag gesteld worden of
alle overledenen wel een individueel graf kregen. Wat
ongetwijfeld meespeelde in de relatief hoge aantallen sterfgevallen in bepaalde
periodes, en de afwezigheid van formaliteiten, is de oorzaak van de overlijdens. Die wordt in de overlijdensakten niet vermeld,
maar is eigenlijk duidelijk. Uiteraard zijn er de natuurlijke overlijdens bij hoge ouderdom. Maar wat zeker in 1918 en de
eerste drie maanden van 1919 een rol speelde (gemiddeld bijna 17 overlijdens per maand, d.i. één om de twee dagen) is de Spaanse
griep (met het besmettingsgevaar!). Die Spaanse griep, de beruchte griep-pandemie van 1918-19, eiste naar schatting wereldwijd
20 à 100 miljoen doden, veel meer dan het totaal aantal doden van WO I. Het
laatste geregistreerde sterfgeval in de Chartreuse is op 20 april 1919, maar
zeer waarschijnlijk zijn na die datum nog andere slachtoffers gevallen onder de
vluchtelingen, ook nadat de instelling officieel gesloten was, tijdens of na
hun terugkeer naar de heimat. De sterftecijfers in het eerste volle
jaar (van 12 maanden) van het verblijf van de Belgische vluchtelingen in de
Chartreuse zijn gemiddeld 11 per maand, of één om de 3 dagen. Dit is relatief hoog.
Dit kan verklaard worden door de verzwakte toestand van veel (bejaarde)
vluchtelingen. Inderhaast op de vlucht moeten slaan zal voor velen een zware
gezondheidsbelasting geweest zijn. En wat heel zeker ook de hoge cijfers kan
verklaren is de tyfus. (De juiste benaming is in feite buiktyfus.) Die
woedde in onze streek vanaf eind december 1914, en sloeg vooral toe in het voorjaar
van 1915. Een aantal vluchtelingen was ziek toen ze veiliger oorden moesten
opzoeken, en kwam verzwakt in de Chartreuse toe. Van elk van de 600 overleden
vluchtelingen werd, in samenwerking met Joeri Stekelorum (voorzitter van de Vlaamse Vereniging voor
Familiekunde, afdeling Westkust), genealogisch onderzoek gedaan. Daarbij werden
honderden akten doorgenomen, digitaal of op papier, ook vele akten buiten die
in het archief van Neuville. Op geen enkel moment was
de gedachte afwezig aan het leed en de tragiek waar elke naam voor stond. Of
het nu een hoogbejaarde 88-jarige weduwe was uit Kemmel
die met of zonder familie op de vlucht geslagen was en haar laatste levensdagen
doorbracht in het verre Neuville, wetende dat ze
nooit nog naar huis terug zou keren, of een 7-jarig knaapje uit Oostkerke dat overleed in de Chartreuse, zonder zijn ouders
bij zich: elk van die gevallen is schrijnend op zich. Bij enkele kregen we
persoonlijk gegevens van de nakomelingen die dat illustreerden. Van andere
vonden we door onderzoek meer gegevens over de omstandigheden van de vlucht of
het overlijden. Drie ervan geven we hierna in een apart stukje meer aandacht.
Maar echt uitzonderlijk kunnen we ze zeer waarschijnlijk niet noemen. Een ervan
vermelden we hierbij kort. Op 16 juli 1917 overleed in de
Chartreuse Marie Louise Bervoet. Zij was net 41
geworden (°Wulvergem, 13 juli 1876). In 1904 was ze
in Dranouter gehuwd met landbouwer Louis Warlop (°Rekkem, 1874). Het
bidprentje van deze laatste leerde ons dat er veel kinderen waren in het gezin.
Het volledige verhaal zullen we nooit kennen, maar tijdens ons onderzoek van de
akten werd het bestaan van een document gesignaleerd dat het overlijden van
deze jonge vrouw op nog iets tragischer wijze belicht. Het gaat om een brief
gedateerd 17 juli 1917, die Abbé Plouvier
van de Chartreuse richt aan de Eerwaarde Moeder van de Schoolkolonie in Veulettes-sur-Mer (dépt. Seine Inférieure), 110 km ten zuidwesten van Neuville. Aanvang van de brief van Abbé Plouvier aan de Moeder-overste van de schoolkolonie in Veulettessur-Mer. (Archief Roesbrugge Dames Ieper, Guerre et Colonies, nr. 19. Met dank aan Paul Quartier.) Mag ik U vriendelijk verzoeken te
willen, met omzichtigheid, aan Yvonne Warlop de dood harer mama aan te kondigen. De brave vrouw is gisteren om 3
u. in den namiddag na een zachten doodstrijd,
godvruchtig in den Heer ontslapen. Mr. Warlop was bij
haar. Gedurende zijn verblijf in het hospitaal heeft hij nog de voldoening gehad
zijne vrouw tamelijk wel te bevinden. De komst van haren echtgenoot was voor
Madame als een zweepslag van verbetering ; maar helaas, de beternis
bleef niet duren – kon zelfs niet blijven duren. De plechtige begraving om 9 u.
zal morgen plaats hebben. Mr. Warlop is te zeer
aangedaan om dit droevig nieuws aan zijne kinders mee
te delen. Yvonneke zal wel bidden voor mama. Marie Louise Warlop-Bervoet is slechts één van de 600 overledenen in de
Chartreuse. Hoeveel andere moeders zijn er overleden zonder hun kinderen nog
terug te zien ? Wat nu ? Menigeen zal vragen: En
wat kan of moet er nu gebeuren? Bij dit project is het er ons – en allen die er
de voorbije maanden bij betrokken geraakt zijn – zeker niet om te doen de weide
te laten open ploegen, de 600 stoffelijke overschotten op te graven, en elders
(waar ?) een nieuw 'fatsoenlijk' graf te geven. Zelfs wie de huidige toestand
(maart 2016) schokkend vindt – het ontbreken van zelfs maar het minste
grafteken, de manier waarop vanaf de jaren 1950 de begraafplaats toegedekt
werd, letterlijk, met weidegras,– zal toegeven dat zoiets onrealiseerbaar is. En
ook niet wenselijk. Is het een probleem dat
heden ten dage paarden of runderen in de weide en op de begraafplaats stappen ?
Waar nu pretpark Bellewaerde is aan de Meenseweg (Zillebeke), was er tijdens
de Grote Oorlog een slagveld. Men hoorde jaren geleden Britten wel eens
foeteren : “Hoe is het mogelijk ? ! Een pretpark op een slagveld !” Maar
geleidelijk aan groeide het aantal dat repliceerde met : “De gesneuvelden die
er wellicht nog liggen, zouden het misschien wel leuk vinden dat er nu kinderen
spelen en pret maken...” Drie luchtfoto's, van boven naar onder van 1947, 1958 en 1971. De begraafplaats, in vogelvlucht op ongeveer 700 meter van de Chartreuse, was ongeveer 20 x 80 meter. De foto's tonen de geleidelijke verdwijning ervan vanaf de jaren 1950. Ongeveer 70 meter ervandaan (ten oosten, rechts boven) zien we de kleine CWGC-begraafplaats. (Foto's Géoportail) Een recente satellietfoto. Ook hier de kleine CWGC-begraafplaats in de rechterbovenhoek. Centraal in het bovenste deel van de foto, gemarkeerd door 4 witte punten, de – bijna - vergeten begraafplaats. Van op de begane grond is de begraafplaats een licht oneffenheid in de weide, maar ook op deze luchtfoto is door de lichte verkleuring en de afwijkende grasstructuur de plaats min of meer duidelijk. (Satellietfoto Google) Het verdwijnen van de
begraafplaats in Neuville, al is het nog maar 50 à 60
jaar geleden, is recenter dan wat elders met WOI-slagvelden
gebeurde. Maar misschien moet ook deze opruiming in Neuville
in een historische, economische en sociale context geplaatst worden. Wat
gebeurd is, was onaanvaardbaar. Ethisch, juridisch, sociaal … De vragen kunnen
gesteld worden wie destijds het initiatief genomen heeft om de begraafplaats in
de weide te integreren. Of er dan geen instanties waren die het hadden kunnen
verhinderen ? Kwam de evolutie ook niet doordat er van Belgische officiële
zijde te weinig belangstelling getoond werd voor het voortbestaan van de
begraafplaats ? België had de overledenen blijkbaar vergeten. En ook Neuville vergat de 'Belgen'. De begraafplaats werd niet
langer onderhouden. En zelfs toen ze (bovengronds) helemaal verdwenen was, was
er geen haan die ernaar kraaide dat ze toegedekt was. Het door Annick Lefranc opgestarte project is in een stroomversnelling
geraakt. De zaak werd eind 2014 op een hoger plan getild. De concrete invulling
van dit plan nam eind 2015 een aanvang. In overleg met de Chartreuse en de
burgemeester werd door Westhoekoverleg ter plaatse nagegaan waar een infopaneel
best geplaatst kon worden. Een aanduiding van de begraafplaats was immers het
minste wat gedaan kon worden. Daarvoor werd gekozen tegenover de begraafplaats.
(Uiteindelijk zou om praktische redenen gekozen worden voor plaatsing aan het
begin van de wegel naar de weide.) En in samenspraak met de Federale overheid
wordt er, zo heeft men ons verzekerd, gestreefd naar een volwaardig eerherstel. Zaterdag 24 september 2016 : Op 24 september 2016 werd
door Westhoekoverleg en de gemeente Neuville-sous-Montreuil
het infopaneel ingehuldigd dat herinnert aan de vluchtelingen die tijdens de
Eerste Wereldoorlog in het Belgische ziekenhuis in de Chartreuse van Neuville-sous-Montreuil overleden. Een delegatie van het
Westhoekoverleg – een samenwerkingsverband van 18 gemeenten uit de Provincie
West-Vlaanderen - trok die dag naar Neuville. In de
voormiddag werd ze er ontvangen in de Chartreuse, samen met een aantal
geïnteresseerden uit Vlaanderen, onder wie ook nakomelingen en familieleden van
overleden vluchtelingen. Een aantal onder deze familieleden hebben pas in de
voorbije twee jaar vernomen dat hun familielid, van wie ze amper meer wisten
dan dat ze in de buurt van Montreuil overleden waren,
in die (bijna) vergeten weidebegraafplaats ligt. Op de middag was er
mogelijkheid tot lunch in de Chartreuse. Het prachtige weer die dag zorgde ervoor dat dit buiten kon gebeuren. Om 14 u. werd door de
initiatiefnemers het project uiteengezet. Een aantal van de uitgenodigde prominenten in de Chartreuse. V.l.n.r. Ann Vansteenkiste (Burgemeester van Houthulst), Daniel Bourdelle (Burgemeester van Neuville-sous-Montreuil), Jef Verschoore (Wnd. Burgemeester van Ieper en Eerste Schepen), Daniel Fasquelle (Député en Burgemeester van Le Touquet), Christof Dejaegher (Burgemeester van Poperinge), Paul Breyne (Federaal Commissaris-generaal voor de herdenking van de Eerste Wereldoorlog en Eregouverneur West-Vlaanderen), Marc Lewyllie (Burgemeester van Heuvelland), Toon Vancoillie (Voorzitter Westhoekoverleg en Burgemeester van Kortemark) en Wout Cornette (Schepen van Lo-Reninge). (Foto A.S. 24-09-2016) Na deze uiteenzetting werd
te voet vertrokken naar de begraafplaats, minder dan een kwartier stappen
daarvandaan. Het infopaneel werd er onthuld, door enkelen van de aanwezigen werden
nog een aantal woorden toelichting verstrekt, waarbij zeker het heel
verdienstelijke werk van Annick en Gérard Lefranc nog eens beklemtoond werd, en na het neerleggen van
bloemen werd er even na 16 u. teruggekeerd naar de Chartreuse. De delegatie Westhoekoverleg bij het ingehuldigde infobord. V.l.n.r. Dieter Hoet (Coördinator Westhoekoverleg), Dorine Sioen (Assistent Westhoekoverleg), Toon Vancoillie (Voorzitter Westhoekoverleg en Burgemeester van Kortemark), Wout Cornette (Schepen van Lo-Reninge), Marc Lewyllie (Burgemeester van Heuvelland), Christof Dejaegher (Burgemeester van Poperinge), Jef Verschoore (Eerste Schepen van Ieper), Ann Vansteenkiste (Burgemeester van Houthulst) en Paul Breyne (Federaal Commissaris-generaal voor de herdenking van de Eerste Wereldoorlog en Eregouverneur van West-Vlaanderen). (Bovenste foto Roger Benauwt 24-09-2016) De tekst is in vier talen
aangebracht. De Nederlandse versie luidt: De Kartuizerabdij van Neuville-sous-Montreuil deed van april 1915 tot 1919 dienst
als burgerhospitaal en opvangcentrum voor meer dan 5000 Belgische
vluchtelingen, in hoofdzaak afkomstig uit de Westhoek. Ongeveer een tiende van
de vluchtelingen stierven terwijl ze in de abdij verbleven, voornamelijk ten
gevolge van tyfus, ontberingen tijdens de vlucht, hoge leeftijd en de Spaanse
griep. Tot 5 mensen per dag werden begraven, waarvan sommige gezamenlijk in de
weide op wandelafstand ten noordwesten van de abdij. In de jaren '50 werden
alle bovengrondse tekenen van de begraafplaats verwijderd. Vandaag rest enkel
de betonnen sokkel van het kruis van de begraafplaats in de weide hiertegenover
waarop vermeld stond in het Frans: “Hier rusten de lichamen van de 603
Belgische burgers die stierven in de Chartreuse-abdij
tijdens de oorlog van 1914/18”. Na het neerleggen van de bloemen was er een minuut stilte. In het midden van de foto, aan de horizon, zijn de spitsen zichtbaar van de Chartreuse. (Foto A.S. 24-09-2016) Op de vorige twee foto's is net achter de omheining het enige bovengrondse restant te zien van de vroegere begraafplaats: een bakstenen sokkel waarop zeer waarschijnlijk het kruis van de interbellumfoto gestaan moet hebben. Er wordt beweerd dat dit kruis nadien overgebracht werd naar een plaats bij de kerk. Gezien de omvang van het kruis lijkt dat eerder onwaarschijnlijk. Het is evenwel niet uitgesloten dat het kruis op de foto hiernaast, nabij de kerk, het kruis was dat nà het oorspronkelijke kruis op de begraafplaats stond. Op de foto zien we rechts Madame Annick Lefranc. (Foto A.S. 20-09-2014) Belangstellenden kregen
nog een voorstelling van de film Herinnering van Lina
Gobau Valcke. Deze film
toont aan de hand van dagboekfragmenten het verhaal van Mevrouw Gobau, wier echtgenoot Fernand Gobau (°Mesen 5 febr. 1886),
militair geneesheer, op 21 sept. 1918 in de Chartreuse overleed. Op zijn bidprentje
lezen we: “Slachtoffer der ziekte die hij bestreed om zijn landgenooten te redden”. En tenslotte was er na het avondmaal nog een eerbetoon aan de 600 overledenen, waarbij evenveel kaarsjes aangestoken werden in de kapel, met muzikale omlijsting. (Foto Roger Benauwt) De gemeente Neuville had zich ook bereid verklaard in een aantal pijlen te voorzien, aan de hoofdweg (RD 113), op het kruispunt en op een lokale weg. Ter hoogte van de toegang van de gebouwen van de Chartreuse zou een tweede infopaneel geplaatst worden, dat de verbinding maakt met het infobord bij de Belgische begraafplaats. De beide infopanelen werden geleverd door de Provincie West-Vlaanderen. (Foto's hieronder, Roger Benauwt) Uiteraard zullen de
talrijke individuele gegevens die verzameld werden in de loop van het genealogisch
en historisch onderzoek, in de nabije toekomst (najaar 2016) ingebracht en
aangevuld worden in de Namenlijst van het In Flanders
Fields Museum. Een eventuele publicatie met alle naam
- en andere gegevens van wie daar begraven ligt, is zeker niet uitgesloten. Dit
cimetière oublié
zal niet langer vergeten zijn. Maar laten we dit artikel
afsluiten met drie concrete gevallen. Drie van de ongeveer 600 ... Drie
gevallen die om een of andere reden aangrijpend zijn, of waarvan toevallig of
door onderzoek meer gegevens bekend zijn. Het weze
echter duidelijk: elk van de honderden andere is even tragisch, op zich voor de
vluchteling wiens leven eindigde op 100 km van de Westhoek, en voor de nabestaanden,
die bij hen waren, of die misschien nooit geweten hebben wat er met hun vader, moeder,
oom, tante, broer of zus gebeurd is. Bij deze drie 'gevallen'
gaat het om een klein meisje uit Elverdinge, een
jongeman uit Reninge en een 16-jarig meisje uit Ieper. Anna Legrand Waar hun familielid
begraven was in het verre Frankrijk, wisten de nabestaanden in zeer veel
gevallen amper of niet. Zo is er tijdens de onderzoekingen naar de individuele
overledenen het verhaal opgedoken van Anna Legrand, 5 jaar (+27
april 1915). Haar identiteit vinden was het resultaat van een queeste van vele
weken. Of het verhaal van een naald in een hooiberg. In de chronologische lijst
van de overledenen stond als tweede naam een kind van wie we alleen wisten, uit de overlijdensakte : dat Anna Lagrand (sic), âgée de sept ans environs, évacuée de
Belgique et dirigée sur l'hôpital civil belge de Neuville, fille de père et de
mère dont les noms ne sont pas connus, est décédée en chemin de fer pendant le
trajet de Hazebrouck à Etaples. De akte was opgesteld op
28 april, op verklaring van dokter Emile Vermeesch,
35, onderdirecteur van het burgerlijk hospitaal van Neuville,
en van Van de Maele, 38,
administratief ambtenaar van het hospitaal, Meer dan dat deze ongeveer 7 jaar
oude Anna Lagrand, ouders onbekend, onderweg
op de trein vanuit België richting Etaples overleden
was, wisten we dus niet. Deel van de overlijdensakte van Anna Legrand, overleden op 27 april 1915 op de trein naar Neuville. (Foto Annick Lefranc) Het zoeken in het Ieperse Stadsarchief naar een Anna (eerste of tweede
naam) Lagrand (of Legrand, of een
andere variant), geboren omstreeks 1908, leverde aanvankelijk niets op. Er was zelfs
absoluut geen zekerheid dat haar officiële eerste naam Anna was, en vooral: dat
ze in het Ieperse geboren was. Het meisje kon net zo
goed in het Veurnse of elders in (West-)Vlaanderen gewoond
hebben. Tot na enkele weken de gouden tip er kwam van medeonderzoeker Joeri Stekelorum, op grond van
een bidprentje in zijn verzameling : misschien even proberen bij een zekere Jerome Legrand, die in Zonnebeke
zou moeten wonen ? Het zoeken in het Ieperse Stadsarchief naar een Anna (eerste of tweede
naam) Lagrand (of Legrand, of een
andere variant), geboren omstreeks 1908, leverde aanvankelijk niets op. Er was zelfs
absoluut geen zekerheid dat haar officiële eerste naam Anna was, en vooral: dat
ze in het Ieperse geboren was. Het meisje kon net zo
goed in het Veurnse of elders in (West-)Vlaanderen gewoond
hebben. Tot na enkele weken de gouden tip er kwam van medeonderzoeker Joeri Stekelorum, op grond van
een bidprentje in zijn verzameling: misschien even proberen bij een zekere Jerome Legrand, die in Zonnebeke
zou moeten wonen ? Toen we op
zondagvoormiddag 22 februari 2015 aan de telefoon aan Maurice Legrand vroegen
of hij misschien ooit een tante gehad had die als klein meisje tijdens de
oorlog in Frankrijk overleden was, was het antwoord meteen een kordate neen.
Een ontgoocheling … Maar of hij misschien dan toch even bij zijn vader-buurman Jerome wou
informeren ? Een drietal minuten later zouden we dan die laatste opbellen,
beloofden we. Toen dat (zelfs minder
dan) drie minuten later gebeurde – de spanning was niet meer te houden – en
vader Jerome Legrand meteen opnam, dan hoefde de
vraag niet eens meer herhaald te worden ! Want : “Ja, Anna was mijn oudste
zusje! Dat ik nooit gekend heb … En ze is inderdaad ergens in Frankrijk
overleden en er begraven! Maar waar is nooit geweten ...” En heel het verhaal rolde
eruit. Want Jerome Legrand, 88, en een heldere
spraakwaterval, wist aan de telefoon en later in een persoonlijk contact te
vertellen wat hij zelf nooit aan zijn eigen zoon verteld had. Samengevat en
aangevuld met meer gegevens die we samensprokkelden,
is het tragische verhaal als volgt. Het echtpaar Achiel Legrand (°Vlamertinge,
1885) en Augusta Vermeulen (°Elverdinge
1890) woonde op het ogenblik van de feiten, in april 1915, in Elverdinge buiten de dorpskom, in de Steenstraat.
Dit is de straat die leidt naar het gehucht Vuilvoordeke
en verder naar Zuidschote en Lizerne.
Het gezin had toen een 5-jarig dochtertje, Anna (°Elverdinge,
4 april 1910), een 4-jarig zoontje Maurice (°Elverdinge,
26 juli 1911), en een 2-jarig dochtertje Julia (°Elverdinge,
26 april 1913). Moeder Gusta was toen bijna 8 maanden
zwanger van zoontje Marcel, die op 29 mei 1915 geboren zou worden in Frankrijk,
op de vlucht. Op zekere dag stond vader Achiel met enkele buren te kijken naar de beschietingen
door de Duitse artillerie van de kerk en dorpskom van Boezinge.
Dat kan midden april geweest zijn, bijv. 17 april, dag waarop de Boezingse kerktoren fataal geraakt werd en instortte. Maar
het kan ook enkele dagen later geweest zijn. Werd ook Elverdinge
bij die gelegenheid bestookt? Want op zeker ogenblik kwam een obus tot
ontploffing nabij de kijklustigen in de Steenstraat. Vader Achiel werd niet
geraakt, maar dochtertje Anna, dat bij hem stond, tussen zijn benen, werd zwaar
getroffen boven de knie. Het meisje werd in
allerijl overgebracht naar Poperinge. Waarschijnlijk
door de Friends Ambulance Unit, actief
vanuit het nabije Woesten. Vader en moeder Legrand
konden niet meegaan, maar ze trokken 's anderendaags wel met de fiets
bezorgd naar Poperinge. Om daar te horen dat dochtertje
Anna er niet was. Ze was op de trein gezet “naar Frankrijk”. Nooit hebben ze
nog iets vernomen van wat er gebeurd is met kleine Anna. Tenzij dat ze
“ergens bij Boulogne begraven was”. Tijd om te zoeken wat er
van Anna geworden was, was er voor de ouders ook niet, want kort nadien, vermoedelijk
enkele dagen na de Duitse gasaanval van 22 april 1915, sloegen veel Elverdingenaars ook op de vlucht naar veiliger oorden.
Onder hen ook Achiel en Augusta
Legrand, met de kleine kinderen Maurice en Julia. Ze kwamen terecht in Rosaysur-Lieure, 70 km ten zuidoosten van Rouen (dépt. Haute-Normandie). Daar werd op 29 mei 1915 zoontje
Marcel geboren. Later kwam er ook nog een dochtertje, Maria (°19 juni 1918). Na
de oorlog, terug in Elverdinge, werden er nog twee zoontjes
geboren : Jerome (10 november 1926) en Gerard (15
maart 1928). (Deze laatste is in de zomer van 2016 overleden.) Het was met Jerome, geboren meer dan 11 jaar na de dood van zijn zusje
Anna, dat we die zondag in februari 2015 contact konden nemen. Jerome Legrand, met het portret van zijn ouders Achiel Legrand en Augusta Vermeulen. (Foto Piet Lesage) Het tragische voorval met
zijn zusje hebben Jerome ouders hem destijds verteld
(moeder overleed in 1953, vader in 1967), en Jerome
herinnerde het zich heel helder. Deze voor zijn ouders traumatische gebeurtenis
is hem bijgebleven, maar blijkbaar heeft hij zijn zoon Maurice (°1953) er nooit
van op de hoogte gebracht. Maurice had immers nog nooit gehoord van een tante
Anna die tijdens de oorlog als 5- jarig meisje omgekomen was. Jerome
was toen we hem contacteerden 88 jaar. En we vragen ons af: wat als … ? Dan was
onze queeste naar wie Anna Legrand was zonder resultaat gebleven. Hoeft het nog
onderstreept te worden hoe belangrijk het is alle allerlaatste getuigenissen
vast te leggen voor het te laat is ? In zeer veel gevallen is dat helaas al te
laat ... Jerome Legrand (links) en zijn 16 maanden jongere broer Gerard. Zouden de twee broers toen geweten hebben dat ongeveer 20 jaar voordien hun zusje Anna op tragische wijze om het leven gekomen was in Frankrijk ? Op 17 juni 2015 gingen Jerome
Legrand met zijn zoon Maurice, dochter Diana, schoonzoon Marc en schoondochter Damienne naar Neuville-sous-Montreuil.
Na een bezoek aan de weide waar zijn zusje iets meer dan 100 jaar geleden
begraven werd, gingen ze ook naar de Chartreuse, waar ze een rondleiding
kregen. De Chartreuse, waar kleine Anna Legrand in tegenstelling tot de bijna
600 andere vluchtelingen die in de weide begraven werden, niet verbleven heeft.
Ze was immers onderweg op de trein overleden. Zeer waarschijnlijk werd ze in
het station van Montreuil-sur-Mer naar Neuville en de Chartreuse overgebracht, en vervolgens
begraven. Als tweede graf in een weide die in de 4 jaar erna zou uitgroeien tot
een begraafplaats van 600 Westhoek-vluchtelingen. Zoveel vragen blijven
onbeantwoord bij dit schrijnende geval. In welke omstandigheden kwam kleine
Anna in Poperinge aan? Was ze bij bewustzijn toen ze
op de trein naar Noord- Frankrijk geplaatst werd ? Was ze vergezeld ? Was er
iemand bij haar toen ze onderweg overleed ?... Detail van de (enige?) oude foto van de begraafplaats, genomen in het Interbellum, zoals hij enkele pagina’s geleden getoond werd. Anna Legrand blijkt de tweede overledene te zijn die er werd begraven. (De eerste was Auguste Dejonghe, °1885 Zevekote, wonende in Slijpe, overleden 11 maart 1915.) Als we mogen aannemen dat de begraafplaats begonnen werd bovenaan in wat nu de weide is, dan kunnen we aannemen dat haar graf op deze foto te zien moet zijn. Jerome Legrand in gedachten verzonken bij de plaats waar 100 jaar voordien zijn zusje Anna begraven werd. Vooraan het enige bovengrondse materiële restant van de begraafplaats : de bakstenen voet waar het kruis op stond. (Foto Familie Legrand) En in de vlakbij gelegen kleine goed verzorgde CWGC-begraafplaats, met 28 Indische soldaten. In de achtergrond de (onzichtbare) Belgische begraafplaats. (Foto familie Legrand) Vanuit de Chartreuse werd op
26 juni 1915 – twee maanden na het overlijden van Anna Legrand – dit schrijven
gericht door J. Debaksh,
Directeur Administrateur. (Aan wie is niet duidelijk.) Daarin lezen we over het
Elverdingse meisje : “Malheureusement cette fillette est
arrivée ici à l'état de cadavre.” Verder ook
dat vader Achiel Legrand ten einde inlichtingen
te bekomen over zijn dochtertje gepreciseerd had dat ze gewond was aan de rechterknie. De briefschrijver vraagt
ook bevestiging van het vermoeden dat het gaat om het dochtertje van Achiel Legrand, en deze op de hoogte te brengen van het
overlijden. Ook van het feit dat kleine Anna begraven werd in het “Cimetière belge de Neuville sous Montreuil s/ Mer”. (Als overlijdensdatum wordt verkeerdelijk 29 april 1915
gegeven, in plaats van 27 april.) In hoeverre deze brief of
de informatie erin bekend is of was in de familie Legrand, is niet geweten. De plaats
Neuville-sous-Montreuil was Jerome
Legrand vóór we hem contacteerden niet bekend. Alleen dat volgens wijlen zijn
ouders Anna begraven was “ergens in de streek van Boulogne”.
(Document ons bezorgd door Joris Saerens) Camille Florizoone Camille Florisoone
(°Reninge, 1893) was de zoon van Henri Florisoone (°Reninge, 13 okt. 1860
– +Reninge, 22 maart 1932) en Juliana Vanholme (°Reninge, 28 april 1856
– +Reninge, 6 mei 1914). Samen met zijn vader, die
landbouwer en uitbater was van herberg De Trompe, woonde
Camille in de Hoflandstraat in Reninge.
Zijn twee jaar oudere broer Jerome was soldaat in het
Belgische leger. Daar blijven wonen was niet zonder gevaar. De Duitse
artillerie had het immers gemunt op de omgeving, omdat daar Belgisch geschut
opgesteld stond. Daarbij was al wat schade aangericht en waren ook al vier
Franse soldaten in de stallingen dodelijk getroffen. Herberg De Trompe in de Hoflandstraat in Reninge. (Foto IFFM) Camille Florisoone. (Foto IFFM) Wanneer een
artilleriegranaat voor de voordeur terechtkomt, een zware inslag, wordt vader
Henri slechts licht gewond, maar erger is het met zijn zoon Camille, toen 21.
Die is zwaargewond en wordt uiteindelijk naar het burgerlijk hospitaal in Neuville gebracht. Na het wegbrengen van zijn zoon
informeert vader Henri op 11 juni via aalmoezenier Bondue
van de 1ste Legerdivisie naar nieuws over hem. Zo verneemt hij in een antwoord
van 15 juni 1915 dat Camille daar overleden is, op 3 juni al, en begraven werd “au
cimetière belge de Neuville sous Montreuil muni des secours religieux”. Aalmoezenier Bondue ontvangt ook een brief
van Abbé Plouvier waarin
die hem vraagt de groeten over te brengen aan vader Florisoone
en hem te zeggen dat hij altijd goede herinneringen zal bewaren aan zijn zoon
Camille. Hij schrijft verder dat de ongelukkige begraven is in de begraafplaats
die door het hospitaal aangekocht werd. “Toutes les tombes portent une croix, avec
l'inscription (nom – prénom – âge – lieu de naissance) de celui qui est
enterré. De cette façon le père Florizoone trouvera
facilement la tombe de son cher fils.” Fragmenten uit een brief van 20 juni 1915 van Abbé Plouvier van de Chartreuse aan Aalmoezenier Bondue van de 1ste Legerdivisie. “De ongelukkige jongen werd begraven in de begraafplaats van het Hospitaal, d.w.z. In de begraafplaats gekocht door het Hospitaal – in de gemeente Neuville, en niet ver van het Hospitaal. Alle graven hebben een kruis met vermelding (naam, voornaam, leeftijd, geboorteplaats) van degene die er begraven is. Op die manier zal vader Florizoone gemakkelijk het graf van zijn zoon vinden.” (IFFM) Of vader Henri ooit
tijdens of na de oorlog naar Neuville gegaan is om er
het graf van zijn zoon te zien betwijfelen we. Op 26 oktober 1915, bijna 5
maanden na de dood van Camille, vlucht hij naar Westvleteren
en keert pas eind oktober 1918 naar het verwoeste Reninge
terug. Wel bestaat er een eenvoudige foto van het graf van Camille Florizoone, zonder verdere gegevens. Naast het eenvoudige
kruisje staat een Belgische soldaat. Wie dat is, is ons niet bekend. In het
voornoemde schrijven van Abbé Plouvier
belooft deze dat ene Isidore Bekaert,
die binnenkort terug naar huis gaat, meer details over het overlijden van
Camille zal kunnen geven, en dat hij ook de voorwerpen die hij (abbé Plouvier) nog bezit, met hem
mee zal geven. Werd toen ook bijgaande foto gemaakt ? Of zien we hier de 2 jaar
oudere broer van Camille, Jerome (°Reninge, 28 juli 1891 – +mei 1976). Als soldaat overleefde
hij de oorlog, nadat hij eind 1917 gehospitaliseerd werd in het Belgisch
militair hospitaal in Cherbourg, en er zeker tot in mei 1918 nog verbleef. In
brieven aan een vriend in Stavele schreef Jerome Florisoone : “... met
mijnen hiel afgeschoten van eenen eclat
d'obus. Ik ben nu zoo goed als genezen,
maar ik zal altijd met een trekpootje blijven gaan, geloof ik. Nooit zal
ik eene ordinaire schoen kunnen dragen.” Het graf van Camille Florisoone, overleden in de Chartreuse op 3 juni 1915. Ernaast ofwel Jerome Florisoone, oudere broer van Camille, die op terugreis van Cherbourg het graf van Camillie misschien kwam bezoeken, ofwel Isidore Bekaert, kennis of familielid van de familie Florizoone, die in juni 1915 – toen Camille overleed – in de Chartreuse verbleef. (Foto archief wijlen R. Florizoone-Scheirsen, Familiekunde Westkust vzw) Yvonne Mesdom Yvonne Mesdom (°Voormezele, 1899) was de oudste dochter van Victor Mesdom, bakker,
(°Ieper, 11 januari 1877 – +Ieper,
16 februari 1952) en Ernestine Poot, huishoudster, (°Poperinge, 28 april 1856 – +Ieper,
13 maart 1914). Naast Yvonne waren er nog drie kinderen, Jeanne (°1903), Lucien (°1906) en Irène (°1909).
Het gezin woonde in de Menensteenweg 65 bis in Ieper. De kinderen van het gezin, v.l.n.r. : Jeanne, Irène (zittend), Yvonne en Lucien. (Foto Familie Mesdom) Wanneer het oorlogsgedruis in 1914 ook Ieper
in de greep had, kreeg het gezin Mesdom het hard te verduren. In oktober
vluchtten ze hals over kop naar Poperinge, na het
inslaan van granaten op de steenweg voor hun huis. Vader en moeder waagden zich
nu en dan naar Ieper om nog wat zaken te redden. Maar
hun huis zouden ze nooit bereiken. In februari 1915 had een soort van windstilte
heel wat kroostrijke Ieperse gezinnen teruggelokt
naar de stad. Een Ieperling die toen al gevlucht was naar Zuid-Frankrijk, stelde zijn huis in de Meensestraat ter beschikking van de Mesdoms
(vandaag papierhandel Boudry). Het is vermoedelijk
daar dat Ernestine de eerste symptomen kreeg van de
besmettelijke tyfus. Een Franse soldaat bracht de besmetting in huis. Moeder
Mesdom werd nog overgebracht naar het Heilig Hartgesticht, maar hulp mocht niet
meer baten. Irène vierde haar zesde verjaardag op de
begrafenis van haar moeder. In april 1915 werden de Ieperlingen opnieuw door hevige beschietingen verontrust.
De kanonnen donderden, uren, dagen en nachten door. De Tweede Slag bij Ieper was een feit. Victor Mesdom besloot om met zijn
kinderen te schuilen in de kelders van brouwerij Donck.
Daar zou zich een ware tragedie afspelen. Eén of meerdere voltreffers raakten
de kelder. De kinderen van het gezin hadden ernstige verwondingen. Yvonne was
er het ergst aan toe. Zij verloor er een hand en had een verbrijzeld been.
Vader Victor en Yvonne bleven achter op de plaats van het drama, terwijl Jeanne
samen met Lucien en Irène
op zoek ging naar hulp. Na een tussenstop in het Lamotte-klooster en de Kazematten begon de evacuatie naar veiligere
oorden. Het gezin geraakte helemaal verscheurd van elkaar. Na een kort verblijf
van Jeanne, Lucien en Irène
(wegens nieuwe beschietingen) in het Poperingse
Gasthuis volgde een langer verblijf van een paar weken in L’Océan
in De Panne. Victor Mesdom zou pas in
de Chartreuse al zijn kinderen weer in de armen kunnen sluiten. Maar de
toestand van Yvonne bleef zorgwekkend, er bleek uiteindelijk geen herstellen
aan. De rouwstoet van Yvonne Mesdom op het binnenplein van de Chartreuse, op weg naar de Belgische begraafplaats daar 1 km vandaan. Achter de kist stappen haar vader, broertje Lucien, zusje Jeanne en zusje Irène. (Foto Familie Mesdom) Zij stierf op 9 juli 1915
aan de verwondingen die ze had opgelopen in de kelders van brouwerij Donck. Na een dienst werd ze onder een weelde van frisse,
kleurige veldbloemen begraven en bijgezet op het Belgische kerkhof van Neuville-sous-Montreuil. Een in de familie bewaarde foto getuigt
nog van deze aandoenlijke uitvaart en van de laatste hulde aan het Ieperse meisje. Na die heftige periode
raakte het gezin aan de beterhand. Als bakker voorzag Victor Mesdom de bewoners
van de Chartreuse van brood. Jeanne, Lucien en Irène konden er naar school. En net als veel kinderen deed
Jeanne er op kerstnacht van 1915 haar plechtige communie. Overlijdensakte van Yvonne Mesdom, overleden op 9 juli 1915. (Foto Annick Lefranc) Een bekende foto van tijdens WO I in de Chartreuse, in dit geval in de
zomer van 1915 : een hospitaalzuster (uit Diksmuide
of Poperinge) met zes kinderen bij een ziekbed. Links
Joseph Demaitre (°Beitem,
1912), aangekomen in de Chartreuse op 30 april 1915, met naast hem zijn broertje Georges (°Beitem, 1913), dat
ongeveer een jaar later zou overlijden (15 mei 1916). Er verbleven nog twee
andere kinderen van het gezin in de Chartreuse, Gerard (°1907) en Daniël
(°1908). Ook vader Charles Demaitre was
er, en werkte er als knecht. De moeder, Idonie
Nuytten, was samen met twee oudere kinderen
omgekomen, misschien in Rumbeke al, of tijdens hun
verblijf in Ieper, waar ze gevlucht waren. Voor hen,
zittend op de grond Georges Braem (Sint-Jan), gewond aan het hoofd en aan een voetje. Het
jongetje met de krukken en een geamputeerd been is Jules Byro
(?), uit Ieper. In het bed Martha
Bryon, uit Zonnebeke,
zwaargewond. Zij was 10 jaar toen op 29 april 1915 haar vader Hector (33), haar moeder Maria Brouckaert
(32), haar broertje Omer (9) en zusje Anna (7) bij
Duitse beschietingen omkwamen in hun huis aan de Frezenberg. Martha zou voldoende herstellen en na de oorlog terugkeren
naar Zonnebeke. Uiterst rechts zou Angèle Bertheloot zijn,
van Lombardsijde, die tijdens een bombardement in
Nieuwpoort het rechterbeen verloor. Voor we wisten wie ze was, werd lange tijd
gedacht dat dit meisje Yvonne Mesdom was, die ook een been verloren had
en gewond was aan een hand. Contrasterend met het lijden van honderden Westhoek-vluchtelingen van een eeuw geleden... De (onzichtbare) begraafplaats, nu een weide, biedt pastorale tafereeltjes in een lieflijk glooiend landschap. Zoals een koe die haar kalf zoogt … (Foto A.S. 06-06-2015) * *
* Dit artikel, voltooid in oktober 2016, is voordien in een andere vorm
ook verschenen in Gidsenkroniek Ieper- Poperinge-Westland, jg. 2014 – 5 (nov. 2014, pp.
93-100), De Boezingenaar, jg. 41, nr. 5 (sept.
2014, pp. 121-132), Aan de Schreve, Kring voor
heemkunde Poperinge en omstreken, 45e jg. 2015,
nr. 2 (pp. 11-29) en Flambertus – Heemkring
Vlamertinge, jg. 2015/2, nr. 29. In deze artikels
werden de namen opgenomen van de inwoners van resp. Ieper,
Boezinge en Zuidschote, Poperinge, en Vlamertinge.
Bovenstaande tekst sluit inhoudelijk en qua fotomateriaal nauw aan bij
het artikel dat verschenen is in: In Flanders Fields Museum, Jaarboek 2016, pp. 89-107. Het
tekstgedeelte over Yvonne Mesdom werdgeschreven door Ann-Sophie Coene, educatief
medewerkster IFFM. Het opzoekingswerk en dus ook het artikel zou
er niet gekomen zijn, zeker niet in deze vorm, zonder de hulp van Gérard en Annick Lefranc
(Boulogne), die de aanzet voor het onderzoek
gegeven hebben, mij steeds gemotiveerd hebben om verder te doen en mij ook
(digitaal) de 600 overlijdensakten bezorgd hebben. Verder was vooral ook de
hulp van Joeri Stekelorum
(Koksijde), voorzitter van de Vlaamse Vereniging
voor Familiekunde, afdeling Westkust, onmisbaar. Hij hielp in zeer hoge mate
bij het doorworstelen van de 600 overlijdensakten en bezorgde tal van genealogische
gegevens. De meeste van de in dit artikel gebruikte foto's zijn van de auteur,
aangeduid met (A.S.). Dank aan Roger Benauwt (Roesbrugge),
van wie we een aantal foto's van 24 september 2016 konden gebruiken. Mocht er
bij de overblijvende foto's copyright op rusten, dan worden eventuele
rechthebbenden verzocht contact op te nemen met de auteur. In de Chartreuse zelf kan sinds 11 april 2015 tot november 2018 een
fototentoonstelling bezocht worden : Quand
la Chartreuse était belge. (Zie
www.lachartreusedeneuville.org ) Dit gaat dus over de Belgische vluchtelingen
in het algemeen, en niet specifiek over de overledenen. Verdere inlichtingen (bijv. individuele overlijdensakten) kunnen
bekomen worden bij Aurel Sercu,
Bloemendale 11, 8904 Boezinge, tel. 057 / 42 27 25, e-mail aurel.sercu@telenet.be
. |